‘Hiervoor werkte ik in verpleeghuizen, op allerlei afdelingen: revalidatie, somatiek, terminale zorg. Ik was gewend om aan het bed te staan. Hier is het werk totaal anders. Je staat niet aan het bed, de lichamelijke belasting is veel lager. Het doel is hier vooral: bewoners stabiel houden.
Bewoners zijn psychische kwetsbaarheid en soms verslaafd. De problematiek die daarbij komt kijken was toen nieuw voor mij. De bewoners zijn bijzonder en divers. Ik ben er al 11 jaar vier dagen per week, dus ik leer ze allemaal goed kennen. Vertrouwen is nodig, niet iedereen wil medicatie slikken, of verzorgd worden, en met vertrouwen krijg je dat toch voor elkaar.
Ik begin om acht uur, lees de bijzonderheden van de dag ervoor. Medische zaken pak ik direct op. Als iemand zich niet lekker voelt, ga ik erheen, observeer en beslis of er een arts nodig is. Ik doe medicatiecontrole, zet de medicatie klaar voor collega’s, houd toezicht op wijzigingen.
Lichte verpleegtechnische handelingen voer ik zelf uit: wondzorg, zwachtelen, injecteren. Ik hou toezicht op medicatie buiten de standaardlijsten, werk samen met de apotheek, bereid ziekenhuisbezoeken voor, begeleid bewoners bij onderzoeken. Ik ben ook bij het tweewekelijkse huisartsspreekuur en zorg dat ook bewoners die geen zorg willen, toch zorg krijgen. Ik filter wat naar de huisarts moet, de behandelaar of de verslavingsarts. Ik hou toezicht op de controles, zoals de bloeddruk.
Preventie is mijn grootste doel. Als ik zie dat iemand mank loopt, ga ik er direct naartoe. Niet wachten tot het fout gaat. Sommige bewoners hebben lichte wanen, ze zien mensen of dingen die er niet zijn. Die gaan zich vaak afsluiten.
Dat signaleer ik, en dan klop ik wat vaker aan. Anders gaan ze bijvoorbeeld hun medicatie afbouwen, gaat het slechter en worden ze opgenomen in een kliniek. Dat is een traumatische ervaring en beschadigt het vertrouwen in de hulpverlening. Dat probeer ik te voorkomen.
Wat ik de buitenwereld zou willen vertellen is: oordeel niet op het uiterlijk. Er zit altijd een verhaal achter. Zie de mens, ondanks een verslaving of een stoornis. Er is altijd nog een gezond stukje – dat wordt vaak vergeten.
De voldoening zit in het behalen van kleine, maar hele mooie doelen: iemand die jarenlang geen medicatie wilde, neemt die ineens wel en wordt stabieler. Iemand die dertig jaar zijn tanden niet poetste en nooit naar de tandarts ging, doet dat nu wél. Een cliënt die nooit oogcontact maakte, kijkt je nu aan. Dáár doe ik het voor.
Ik merk soms dat jongere medewerkers een andere kijk hebben op mensen en zorg. Ze vinden het bijvoorbeeld lastig als een kamer vies is, of als het ruikt. Maar ik zie: die kamer is al zoveel beter dan een half jaar geleden. Er is een hoekje opgeruimd. Iemand is iets gaan veranderen.
De kunst is je aan te passen. Iemand met smetvrees? Dan trek ik handschoenen aan en geef ik de medicatie rechtstreeks in de hand. Alles moet snel en vlekkeloos gaan – zeker bij bewoners die geen medicatie willen. Je moet me kunnen vertrouwen. Als ik iets zeg, dan doe ik het. En als dat niet lukt, dan meld ik het en leg ik uit waarom.
Wat ik mooi vind? Dat ik voor ze aanwezig kan zijn. Zonder vertrouwen kun je niemand helpen of stabiel houden. Ik hou van alle bewoners. Ze zijn allemaal op hun eigen manier bijzonder.
Je moet zelfstandig kunnen werken, inzicht hebben in somatische én psychische klachten. Kunnen onderscheiden: wat is lichamelijk, wat is psychisch? Het helpt als je mensen kent, dan zie je aan hun lopen of er iets mis is. Vaak zeggen ze niks. Maar jij ziet het wel.
Ik hou echt van mijn werk. De lijnen zijn kort, ik kan snel handelen. Het is veelzijdig werk. Solistisch, en toch in samenwerking met anderen, daar hou ik van.
En laten we eerlijk zijn: al deze mensen, deze bewoners, hebben behoefte aan een knuffel. En die krijg je van mij. Hoe je er ook uitziet. Uiterlijk is voor mij een omhulsel, het gaat om het innerlijk.’