René groeit op in een van de oudste straten van Amsterdam: de Warmoesstraat. Hij is de jongste van zeven kinderen. Zijn moeder zorgt voor het gezin, zijn vader verkoopt antiek en curiosa. Als jonge jongen staat hij regelmatig met hem achter de kraam op het Waterlooplein.
De Warmoesstraat staat in de jaren ’70 vooral bekend om drugsoverlast, criminaliteit en verloedering. Opgroeien in die omgeving eist bij René zijn tol: het rauwe leven trekt aan alle kanten. Hij hoeft de deur maar uit te stappen en er worden klusjes aangeboden waarmee snel geld verdiend kan worden. De mavo maakt hij niet af. ‘Als ze me de gang op stuurden, zei ik tabé! Ging ik met mijn vrienden op mijn brommer door de stad rijden. Ik zocht het vrije leven.’
In de prijzen
De drugs kende hij al van de vele gebruikers die in zijn wijk rondliepen. Maar pas toen hij in dienst zat, gebruikte hij zelf voor het eerst. Hij raakt verslaafd. Om te ontsnappen aan de drugswereld en het criminele circuit – ‘ik werd zelf bijna zo’n patser’ – vertrekt hij naar Engeland, waar hij vervolgens tien jaar woont.
Hij ontmoet er hij zijn vrouw, een Brits-Nepalese schone, trouwt met haar, en runt met succes drie pubs. ‘De brouwerij was blij met me, ik verdriedubbelde de omzet. Ik heb zelfs drie jaar achter elkaar in het boek ‘Best Food, Service en Best Bitter Guide’ gestaan. Dat is nou iets waar ik echt trots op ben.’
Regen
Maar dan slaat het noodlot toe: zijn vrouw krijgt leukemie en overlijdt, René keert terug naar Nederland en raakt opnieuw verslaafd. Hij zit 2,5 jaar vast, kickt af, komt vrij, krijgt een eigen huisje, maar raakt opnieuw verslaafd. ‘Ik nam de verkeerde mensen in huis. Toen ging het helemaal bergafwaarts.’
René verliest zijn huis en komt op straat te staan. Van de jaren die dan volgen kan hij weinig navertellen, vanwege zijn gebruik en de psychoses die hij daardoor krijgt. ‘Ik herinner me vooral regen. Ik was de hele dag door nat. ‘Ik ben niet iemand die een tentje in het bos opzet, ik bleef gewoon doorlopen. ’s Ochtends een bak koffie halen bij de inloop, hopen dat je op een stoel een beetje in slaap valt. En dan weer lopen, lopen, lopen, ik deed niets dan lopen. Het was geen leven.’
Zo verblijft hij jarenlang afwisselend in de maatschappelijke opvang, de nachtopvang en op straat, tot hij uiteindelijk op de Jan Rebelstraat gaat wonen. Daar woont hij nu zo’n drie jaar. Sindsdien is hij stabiel.
Zusje
‘Het gaat nu beter met me. Op straat wordt alles gepikt, je kleren, je medicatie, dan ben je weer alles kwijt en moet je opnieuw beginnen. Nu heb ik m’n eigen kledingkast, m’n eigen badkamer, m’n eigen douchegel. Niks hoef ik te delen met een ander. Ik krijg mijn medicijnen, ik sport en ik schilder.’
‘En ik heb hier Samira, zij is mijn steun en toeverlaat. Mijn persoonlijk begeleider, maar ze voelt als een zusje voor me. Ze heeft oog voor me. Er zijn veel dingen die ik op z’n beloop laat. Maar Samira zorgt dan dat ik toch ga. Bijvoorbeeld bloed prikken, of naar de tandarts.’
Trots laat hij zijn nieuwe gebit zien. ‘Zoals dit. Heb ik sinds deze week. Mijn oude was in tweeën gebroken, die had ik vastgelijmd, maar hij zat schots en scheef. Toen heb ik een paar maanden zonder gebit gelopen. Zoiets laat ik dan op z’n beloop. Maar zonder gebit zie ik eruit als een oud mannetje. Samira zegt dan: kom op, je moet een nieuw gebit. En nu heb ik er één. Alleen vanmorgen was ik hem even vergeten’: ‘stond ik buiten zonder gebit.’
Bewonerscommissie
René is ook voorzitter van de bewonerscommissie van de Jan Rebelstraat. ‘Ik heb een goede band met Charlotte (teamleider die de vergaderingen met de bewonerscommissie voorzit, red.). Ze luistert goed naar ons. Zo hebben we nu beter eten. Ik wil sowieso de mensen die hier werken bedanken. Ze betekenen een hoop voor mij. Ze hebben dan wel voor dit werk gekozen, maar je moet het maar kunnen. Ik zou het niet kunnen!’ Lachend: ‘Ik had er allang een paar uit het raam gegooid.’
Of hij nog ooit zelfstandig wil gaan wonen, weet hij nog niet. ‘Ik ben er ook een beetje bang voor, vooral dat ik dan weer in de schulden kom te zitten. Eigenlijk is mijn enige wens dat ik nog een leuk meisje ontmoet. Gezelschap, dat is wat ik mis. Ik ben al twintig jaar zonder vrouw. Af en toe zit ik hier wel in een dippie hoor. Je bouwt toch een soort eenzaamheid op.’
Na een lange stilte vervolgt hij: ‘En het avontuur mis ik soms ook. Met Koningsdag ga ik dus even de stad in, dat heb ik met mezelf afgesproken. Naar de Nieuwmarkt en de Zeedijk, mijn oude buurtje.’
Tot slot showt René op zijn kamer zijn verzameling beeldjes: engeltjes, paardjes, hondjes, er staat van alles. Als je ze goed bekijkt, zie je dat ze allemaal beschadigd zijn. ‘Ik heb een hospitaal voor gebroken beeldjes. Als ik bij iemand een kapot beeldje zie, dan zeg ik ‘geef maar hier’. Repareren doe ik niet, dit is gewoon hoe ze zijn en dat is oké.’
Lees meer over onze woonlocatie Jan Rebelstraat
Tekst: Ilse van der Mierden
Fotografie: Piet Hermans